Fiat 500: Persoonlijke veiligheid
1) DE SLEUTELS
Druk knop B fig. 9 alleen in wanneer de sleutel ver genoeg van het
lichaam, vooral de ogen, en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld
kleding) is verwijderd.
Laat de sleutel nooit onbewaakt achter om te
voorkomen dat iemand (in het bijzonder kinderen) per ongeluk op de knop
drukt.
2) STARTINRICHTING
- Verwijder de sleutel nooit terwijl de auto rijdt. Het stuurwiel
zal automatisch vergrendeld worden zodra eraan gedraaid wordt.
Dit
geldt ook voor auto’s die gesleept worden.
- After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de
stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van
een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in
gevaar brengen waardoor het voertuig niet meer aan de typegoedkeuring
voldoet.
- Als er geknoeid is aan het contactslot (bijv. een poging tot
diefstal), dan moet dit gecontroleerd worden bij het Fiat Servicenetwerk
voordat er verder gereden wordt.
- Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt
verlaten, om te voorkomen dat iemand per ongeluk de bedieningselementen
gebruikt.
Vergeet niet de handrem aan te trekken.
Als het voertuig
hellingopwaarts geparkeerd wordt, schakel dan de eerste versnelling in,
als het voertuig hellingafwaarts staat, schakel dan de
achteruitversnelling in. Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achter.
3) INSTELLINGEN
Het verstellen van stoelen, hoofdsteunen, stuurwiel of
achteruitkijkspiegels mag uitsluitend plaatsvinden bij stilstaande auto en
afgezette motor.
4) STOELEN
5) HOOFDSTEUNEN
- De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde
motor gebeuren. De hoofdsteunen moeten zodanig versteld worden dat ze de
achterkant van het hoofd en niet de nek ondersteunen. Alleen in die stand
oefenen ze hun beschermende werking uit.
- Voor een optimale bescherming van de hoofdsteun, moet de
rugleuning zo zijn ingesteld dat men rechtop zit en het hoofd zich zo
dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
6) ACHTERUITKIJKSPIEGELS
Omdat de buitenspiegels gebogen zijn, kunnen zij uw perceptie van de
afstand enigszins wijzigen. Tijdens het rijden moeten deze spiegels altijd in
geopende stand staan.
7) DAGRIJLICHTEN (DRL)
- De dagrijlichten zijn een alternatief voor het dimlicht in landen
waar dit tijdens het rijden overdag verplicht is, en is tevens toegestaan
in landen waar dit niet verplicht is.
- De dagverlichting mag het dimlicht niet vervangen tijdens het
rijden in het donker en in tunnels.
- Het gebruik van de dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
8) AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of brandstoflekkage
wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet opnieuw ingeschakeld worden om
brand te voorkomen.
9) INTERIEURUITRUSTING
10) SCHUIFDAK – ELEKTRISCH VOUWDAK ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten
om te voorkomen dat onverwachtse inschakeling van deze voorzieningen gevaar
oplevert voor de achtergebleven passagiers: oneigenlijk gebruik kan
gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt.
11) CABRIODAK
- Houd tijdens het openen en sluiten van het dak of wanneer het
dak stopt in een bepaalde stand voordat de cyclus is voltooid, de handen
uit de buurt van het dakmechanisme om schade en letsel te voorkomen.
- Houd kinderen uit de buurt van de bewegingszone van het
cabriodak tijdens het openen en sluiten.
12) PORTIEREN
Controleer, voordat er een portier geopend wordt, of dit op een veilige
manier kan gebeuren. Open de portieren uitsluitend bij stilstaand voertuig.
13) BAGAGERUIMTE
- Overschrijd nooit de maximaal toegestane belading van de
bagageruimte, zie hoofdstuk "Technische gegevens". Zorg er tevens voor
dat voorwerpen die in de bagageruimte zijn geplaatst, goed vastgezet zijn
om te voorkomen dat deze na plotseling remmen naar voren komen, waardoor
passagiers gewond zouden kunnen raken.
- Rijd niet met een open achterklep: de uitlaatgassen kunnen in
het interieur komen.
- Als in een gebied wordt gereden waar weinig tankstations
aanwezig zijn en men benzine in een tankje wil meenemen, moet dit
overeenkomstig de geldende voorschriften en in een goedgekeurd tankje
gebeuren dat op passende wijze is vastgezet. In geval van een botsing is
het risico op brand toch altijd groter.
- Let op bij het openen van de achterklep als er een imperiaal
gemonteerd is.
- Zorg ervoor dat de rugleuningen aan beide zijden goed zijn
vergrendeld om te voorkomen dat deze bij bruusk remmen naar voren kunnen
klappen en zo eventueel de passagiers kunnen verwonden.
14) IMPERIAAL/SKIDRAGER
15) ABS-SYSTEEM – ESC-SYSTEEM
- Het ABS benut zoveel mogelijk de beschikbare grip maar kan hem
niet verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op gladde weggedeelten en neem
geen onnodige risico’s.
- Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is een trilling van het
rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk niet en houd het rempedaal goed
ingetrapt; zo zorgt het systeem voor de kortste remweg op basis van de
conditie van het wegdek.
- Als het ABS-systeem ingrijpt, dan is de grip van de banden op
het wegdek beperkt. Minder dus snelheid om deze aan de beschikbare grip
aan te passen.
- Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste uit
het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
- De ABS, ESC en ASR-systemen kunnen niet de door het wegdek geboden
grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen.
- De ABS, ESC, ASR en HBA-systemen kunnen geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning.
- De capaciteiten van de ABS, ESC, ASR and HBA-systemen mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor
de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt.
- Bij de inwerkingtreding van de Mechanical Brake Assist kan
geluid hoorbaar zijn.
Dit is een normaal verschijnsel. Houd in elk geval
het rempedaal goed ingetrapt.
- Wanneer alleen het controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat branden (en op de multifunctionele display verschijnt tevens een
melding voor bepaalde versies/markten), zet dan de motor onmiddellijk af
en neem contact op met het dichtstbijzijnde dealer van het Fiat
Servicenetwerk. Vloeistoflekken uit het hydraulische systeem brengen de
werking van zowel het normale remsysteem als het ABS in gevaar.
- Neem nooit onnodige en onverantwoorde risico’s, ook al is de
auto voorzien van de systemen ESC en ASR.
Uw rijstijl moet altijd
aangepast zijn aan de conditie van het wegdek, het zicht en het verkeer.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid.
- Ook als het noodreservewiel (daar waar aanwezig) wordt
gebruikt, blijven de ABS-, ASR- en ESC-systemen werken.
Houd steeds
rekening met het feit dat het noodreservewiel kleiner is dan een normaal
wiel waardoor de grip minder is.
- Voor een goede werking van de ESP- en ASR-systemen is het van groot
belang de banden van alle wielen van hetzelfde type, merk en maat zijn en
dat ze in perfecte conditie zijn.
- Het HH-systeem is geen parkeerrem; verlaat daarom nooit het voertuig
zonder eerst de handrem te hebben aangetrokken, de motor te hebben
afgezet en de eerste versnelling te hebben ingeschakeld, met het voertuig
in veilige omstandigheden geparkeerd.
- Er kunnen situaties op kleine hellingen minder dan 8%)
voorkomen waarin, bij beladen auto of een aangekoppelde aanhanger (indien
aanwezig), het Hill Holder-systeem niet in werking treedt en de auto zich
iets naar achteren verplaatst, waardoor het risico op een botsing met een
ander voertuig of voorwerp toeneemt. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
- The HBA system cannot increase tyre grip on the road over the
limits imposeHet HBA-systeem kan de grip van de banden op het wegdek niet
boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen; rijd altijd
voorzichtig, overeenkomstig de toestand van het wegdek.
- Het HBA-systeem is een ondersteuning voor de bestuurder die
altijd zijn volle aandacht bij het rijden moet houden.
De uiteindelijke
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de bestuurder.
16) MOTORKAP
17) BEDIENINGSELEMENTEN
- After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de
stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van
een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in
gevaar brengen waardoor het voertuig niet meer aan de typegoedkeuring
voldoet.
- Stop, voordat er onderhoudswerkzaamheden verricht worden, altijd
de motor en verwijder de contactsleutel uit het slot om de stuurkolom te
vergrendelen (in het bijzonder wanneer de wielen van de auto los van de
grond staan). Als dit niet mogelijk is (bijv. als de contactsleutel in de
stand MAR moet staan of als de motor moet draaien), de hoofdzekering van
de elektrische stuurbekrachtiging verwijderen.
18) PARKEERSENSOREN
De verantwoordelijkheid voor de parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij
de bestuurder. Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het betreffende gebied aanwezig zijn.
De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres,
ook al worden ze met lage snelheden verricht.
19) START&STOP SYSTEEM
- Raadpleeg steeds het Fiat Servicenetwerk alvorens de accu te
vervangen. Vervang de accu door een exemplaar van hetzelfde type (HEAVY
DUTY) en met dezelfde specificaties.
- Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is
afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg de
instructies op die zijn aangegeven op het plaatje op de voorste traverse.
Wij adviseren om de contactsleutel te verwijderen als er zich nog
inzittenden in de auto bevinden.
Alle inzittenden moeten uit de auto
stappen nadat de contactsleutel is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid.
Controleer tijdens het tanken of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de STOP-stand staat.
- Als bij voertuigen met een Dualogic versnellingsbak de motor
automatisch op een helling is afgezet, dan moet hij gestart worden door
de versnellingspook naar + of – te verplaatsen zonder –het rempedaal los
te laten.
Als bij modellen met een Dualogic versnellingsbak ook de
Hill Holder-functie aanwezig is, zal bij het stoppen op een helling de
motor niet automatisch afgezet worden, om deze functie beschikbaar te
stellen, die alleen werkt als de motor draait.
- Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de klimaatregeling kan
blijven werken.
20)
Let op bij het monteren van aanvullende spoilers, lichtmetalen velgen of
niet originele wieldeksels: deze kunnen namelijk de ventilatie van de remmen
beperken, wat de remefficiëntie tijdens hard remmen, herhaald remmen en op
lange afdalingen beïnvloedt. Let erop dat de slag van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
21) BRANDSTOF TANKEN
- Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de
vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met het gezicht
bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te ademen.
- Tijdens normaal onderhoud bereikt de katalysator hoge
temperaturen; daarom moet de auto niet worden geparkeerd op ontvlambare
materialen (gras, droge bladeren, dennenaalden, etc.): brandgevaar.
- Maak geen gebruik van een mobiele telefoon in de buurt van de
benzinepomp: brandgevaar.
22) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS
- Druk tijdens het rijden niet op de knop om de veiligheidsgordel
te openen.
- Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel dragen
bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico en bovendien een
gevaar opleveren voor de inzittenden voorin.
- De gordelspanner kan slechts één maal gebruikt worden.
Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk om de gordelspanners te laten
vervangen nadat ze in werking zijn getreden.
- Voor optimale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet worden,
moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet de gordel goed
aansluiten op de borst en het bekken.
Draag altijd veiligheidsgordels,
zowel voor- als achterin!
- Travelling without wearing seat belts will increase the risk of
serious injury and even death in the event of an accident.
- Het demonteren of aanpassen van onderdelen van de
veiligheidsgordel of gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel. Wendt u altijd tot het Fiat
Servicenetwerk.
- Nadat een gordel aan een zware belasting is blootgesteld
(bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de veiligheidsgordel compleet met de
verankeringen, bevestigingsbouten en de gordelspanner worden vervangen.
Ook als er geen zichtbare schade is, kan de gordel toch verzwakt zijn.
23) KINDEREN VEILIG VERVOEREN
ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel van auto’s met een actieve passagiersairbag.
Bij een
ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het
kind tot gevolg hebben.
Het wordt geadviseerd kinderen altijd in kinderzitjes
op de achterbank te vervoeren, bij een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming in geval van een botsing.
24) MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE
25) AIR BAG
- Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op
het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele
telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct
openen van de passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden
ernstig kunnen verwonden.
- ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van auto’s met een actieve
passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig
letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Het is raadzaam
kinderen altijd in kinderzitjes op de achterbank te vervoeren: bij een
ongeval biedt de achterbank de meeste bescherming.
- Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel van auto’s met een actieve passagiersairbag. Bij een
ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben.
- Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het
portier, de ruiten of in het gebied van de Hoofdairbag om mogelijke
verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
Steek nooit het hoofd, de
armen of ellebogen uit het raam.
- Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje
niet gaat branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de
airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in
een zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze geactiveerd worden.
Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden.
- Dek de rugleuning van de voorstoelen niet af met extra kleden als
deze uitgerust zijn met zijairbags.
- Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd
niets in de mond (pijp, pen, enz.): dit kan ernstig letsel veroorzaken
als de airbag in werking treedt.
- Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat de
airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden.
Rijd niet met
voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen de rugleuning
gedrukt.
- Laat na diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of
overstromingen het airbagsysteem door het Fiat Servicenetwerk
controleren.
- Als de contactsleutel in stand MAR staat of wanneer de motor is
uitgezet, kunnen de airbags ook geactiveerd worden als de auto door een
andere auto wordt aangereden. Daarom mag, wanneer de passagiersairbag is
ingeschakeld, en ook al staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel gemonteerd worden.
Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig letsel en
zelfs tot de dood van het kind. Daarom moet de passagiersairbag altijd
uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel.
Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om
te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het
dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in als het
kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de stand
STOP staat, bij een ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat geval duidt de uitgebleven
activering niet op een storing van het systeem.
- Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met de
hand of in een automatisch wasapparaat).
- De activeringsdrempel van de frontairbag is hoger dan die van
de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee drempelwaarden
liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
- Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de
steunhandgrepen.
- De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt
hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden ingeschakeld bij
frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse botsingen, botsingen
achterop en over de kop slaan, worden de inzittenden in die gevallen
uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd gedragen
moeten worden.
- In sommige versies gaat in het geval van een storing van de led
(bevindt zich op de plaat van het instrumentenpaneel), het lampje
op
het instrumentenpaneel branden en worden de airbags aan de
passagierszijde uitgeschakeld.
- Storing van het waarschuwingslampje wordt aangeduid door de
inschakeling van het symbool storing airbag en een speciaal bericht op
het display van het instrumentenpaneel (of, bij bepaalde versies, door de
inschakeling van een knipperend waarschuwingslampje voor een algemene
storing).
In dat geval kan het lampje mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem onmiddellijk controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
- Het lampje van de airbag geeft de status aan van de
passagiersbescherming. Als het lampje uit is, is de zijairbag van de
passagier actief: gebruik het Setup Menu om deze zijairbag uit te
schakelen (in dat geval gaat de led branden).
Wanneer de motor wordt
gestart (sleutel in stand MAR), brandt het waarschuwingslampje gedurende
ongeveer 8 seconden, als ten minste 5 seconden na de vorige
uitschakeling zijn verstreken. Als dit niet het geval is, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als de motor binnen 5 seconden
opnieuw wordt in-/uitgeschakeld, kan het waarschuwingslampje gedoofd
blijven. Controleer in dit geval de correcte werking van het lampje, zet
de motor af, wacht minstens 5 seconden en start de motor weer.
Het
controlelampje kan met verschillende lichtsterkte branden, afhankelijk
van de voertuigcondities. De lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren.
- Als de contactsleutel in stand MAR gedraaid is, gaat het
waarschuwingslampje gedurende enkele seconden branden, vervolgens als de
passagiersairbag actief is moet het doven.
26) DE MOTOR STARTEN
27) HANDREM
- De auto moet geblokkeerd zijn na enkele klikken van de hendel,
als dat niet het geval is, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om
te hendel af te laten stellen.
- Laat kinderen nooit zonder toezicht in het voertuig achter.
Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten en neem
deze mee. In geval van parkeermanoeuvres op wegen met een helling, moeten
de voorwielen naar het trottoir worden gedraaid (bij het parkeren op een
helling omlaag), of in de tegenovergestelde richting als het voertuig op
een helling omhoog is geparkeerd. Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met wiggen of stenen.
28) MET GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal helemaal in om op juiste wijze te schakelen.
Daarom is het van fundamenteel belang dat er niets onder het pedaal ligt: let
erop dat de matten vlak liggen en dat ze de slag van de pedalen niet
hinderen.
29) AANHANGERS TREKKEN
30) WINTERBANDEN
De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie "Q" is 160 km/h; 190
km/h voor winterbanden met de indicatie "T" en 210 km/h voor winterbanden met
de indicatie"H".
De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden
gerespecteerd.
31) LAMPJES EN BERICHTEN
- Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat branden (bij
sommige versies verschijnt ook een bericht op het display), zet dan de
motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
- Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje
gaat
niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een
storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer
beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze geactiveerd worden. Laat
het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden.
- Er wordt een faut in het waaarschuwingslampje
aangegeven, overeenkomstig met de versie, door het
symbool dat op het display verschijnt of
doordat het waarschuwingslampje gaat knipperen.
- In dergelijke gevallen kan het lampje mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
- Het knipperend waarschuwingslampje aan duidt op mogelijke
waarschuwingslampjesfouten. In dergelijke gevallen kan het lampje
mogelijk geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens
verder te rijden.
Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat branden (bij
sommige versies verschijnt ook een melding op de display), zet dan de
motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
- Wanneer het waarschuwingslampje (of
, voor bepaalde
versies/markten) gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig
mogelijk, en elk geval binnen 500 km nadat het lampje voor het eerst gaat
branden, worden ververst. Het niet naleven van deze instructie kan leiden
tot ernstige beschadiging van de motor en de garantie ongeldig maken.
Vergeet niet dat het branden van dit lampje niets te maken heeft met het
oliepeil in de motor. Voeg dus absoluut geen motorolie toe als het lampje
begint te knipperen.
- Pas de rijsnelheid aan de verkeers- en weersomstandigheden aan
en neem de wegenverkeerswetgeving in acht.
De motor afzetten terwijl het
DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het
regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de
motorolie.
Daarom wordt steeds aanbevolen te wachten tot het lampje is
gedoofd alvorens de motor af te zetten, zoals hiervoor is beschreven.
Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat.
- Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig
beschadigen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken.
Als
het lampje gaat branden of het -symbool gaat aan (bij bepaalde versies
verschijnt ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen.
Als het lampje onmiddellijk na het tanken gaat branden, kan het zijn dat
er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk uit en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
- Als het systeem een spanningsafname van een bepaalde band
aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de banden te
controleren. Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om
de bandenspanning elke maand te controleren en mag niet beschouwd worden
als vervanging voor het onderhoud of een veiligheidssysteem. De
bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd worden.
Als de
bandenspanning om welke reden dan ook bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de voorgeschreven spanningswaarde. Controleer
de bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.
- Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in
dergelijke gevallen het voertuig tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag
is: het is niet in staat om de banden op te pompen. Een te lage
bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de levensduur van
het loopvlak en kan het vermogen om de auto op veilige manier te besturen
beïnvloeden.
32) EEN WIEL VERVANGEN
- Het noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s en monteer ook
geen noodreservewielen van andere auto’s op uw auto. Gebruik het
noodreservewiel alleen in noodgevallen.
Gebruik het nooit langer dan
strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan 80 km/h.
- Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop
de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik en de betreffende
beperkingen zijn vermeld. Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt
worden. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen:
"Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! Vervang het
noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard wiel. Dek deze
aanwijzingen niet af." Monteer nooit een wieldeksel op het
noodreservewiel.
- Als het gemonteerde velgtype wordt vervangen (lichtmetalen in
plaats van stalen velgen of vice versa), moeten ook alle wielbouten
worden vervangen door bouten met een lengte die geschikt is voor het
velgtype.
- Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto
conform de plaatselijke wettelijke voorschriften: alarmknipperlichten,
gevarendriehoek enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral als
de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand van
het verkeer wachten terwijl het wiel wordt verwisseld. Blokkeer de wielen
met blokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op een helling
of een slecht wegdek stilstaat.
- De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen als een
ruimtebesparend reservewiel wordt gebruikt. Vermijd bruusk optrekken en
remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten.
De levensduur van het
noodreservewiel is ongeveer 3000 km. Hierna moet het noodreservewiel
vervangen worden door een nieuw exemplaar met identieke eigenschappen.
Monteer nooit een standaard band op de velg van een ruimtebesparend
reservewiel.
Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt
gerepareerd en gemonteerd. Het gebruik van twee of meer ruimtebesparende
reservewielen is verboden.
Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet
met vet voordat ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken.
- Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel worden
gemonteerd. Dus in geval van een lekke voorband (aandrijfwiel) en als er
sneeuwkettingen gebruikt moeten worden, moet een achterwiel aan de
voorkant worden gemonteerd en moet het noodreservewiel aan de achterkant
worden gemonteerd. Op die manier kunnen, met twee normale aandrijfwielen
aan de voorkant, sneeuwkettingen gemonteerd worden om deze noodsituatie
op te lossen.
- Als het wieldeksel niet goed gemonteerd is, kan het tijdens het
rijden losraken. Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel uit. Steek
nooit gereedschap tussen de velg en de band. Controleer regelmatig de
spanning van zowel de banden als het ruimtebesparende reservewiel, in
overeenstemming met de spanningswaarden die zijn aangegeven in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
- De krik is een gereedschap dat ontwikkeld en ontworpen is voor
het vervangen van een wiel, als een band lek of beschadigd raakt, op het
voertuig waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen van hetzelfde
model. Elk ander gebruik, bijv.
om andere modellen voertuigen of andere
dingen op te krikken, is ten strengste verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig of om winterbanden te
verwisselen voor zomerbanden of andersom. Zorg dat u zich nooit bevindt
onder het opgekrikte voertuig. Als er werk onder het voertuig verricht
moet worden, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Onjuiste
plaatsing van de krik kan er toe leiden dat het voertuig eraf valt:
gebruik hem alleen op de aangegeven plaatsen.
Gebruik de krik niet
voor zwaardere lasten dan is aangegeven op het plaatje op de krik. Start
de motor nooit wanneer het voertuig opgekrikt is. Als het voertuig meer
dan noodzakelijk is opgekrikt, kan alles onstabieler worden, met het
risico dat het voertuig met een harde klap omlaag komt.
Dus, hef het
voertuig slechts zo hoog op als nodig is om de zone van het reservewiel
te kunnen bereiken.
33) SNELLE BANDENREPARATIEKIT FIX&GO
34) EEN LAMP VERVANGEN
- Wijzigingen of reparaties aan het elektrische systeem die niet
correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de
technische systeemgegevens, kunnen storingen veroorzaken die tot brand
kunnen leiden.
- In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken,
kunnen er glassplinters wegschieten.
- Wegens het hoge voltage mag een gasontladingslamp (Xenon)
alleen door ervaren personeel vervangen worden: levensgevaar! Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
35) ZEKERINGEN VERVANGEN
- Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
- Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of
ander materiaal.
- Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere
stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
- Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE, MAXI-FUSE)
doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
- Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de contactsleutel
verwijderd is en of alle stroomverbruikers uitstaan en/of zijn
ontkoppeld.
- Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen
(airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem (motor, versnellingsbak) of
stuurinrichting doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
36) ACCU OPLADEN
- Accuvloeistof is giftig en corrosief: vermijd contact met huid
en ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed
geventileerde ruimte, ver van open vuur en vonken: brand- en
ontploffingsgevaar.
- Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst de
accu om ontploffing ervan te voorkomen.
Als de accu bevroren is geweest,
moet door vakbekwaam personeel worden gecontroleerd of de cellen niet
beschadigd zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
37) SLEPEN VAN DE AUTO
- Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad
zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de
schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen.
- Alvorens te slepen, moet de contactsleutel op MAR en vervolgens
op STOP worden gezet, zonder de sleutel uit het contactslot te nemen. Als
de sleutel uit het contactslot wordt genomen, wordt automatisch het
stuurslot ingeschakeld waardoor het voertuig niet kan worden bestuurd.
- Vergeet niet dat tijdens het slepen de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en het stuurwiel.
- Gebruik voor het slepen geen flexibele kabels en vermijd
bruuske bewegingen.
- Zorg ervoor dat tijdens het slepen er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden beschadigd.
- Tijdens het slepen van het voertuig moeten alle specifieke
verkeersvoorschriften in acht genomen worden, zowel voor wat betreft de
sleepvoorziening als het gedrag op de weg.
- Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept.
- Het sleepoog (voor/achter) mag uitsluitend worden gebruikt voor
het slepen op wegen in geval van nood. Het is toegestaan de auto over
korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform de
verkeerswetgeving (starre stang), om de auto over de weg te verplaatsen
om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of voor transport met
takelwagen. Het sleepoog MAG NIET worden gebruikt om voertuigen off-road
(d.w.z. onverharde wegen) te slepen of waar hindernissen zijn en/of voor
het slepen met kabels of andere niet-starre hulpmiddelen. In
overeenstemming met bovengenoemde voorwaarden, moeten er voor het slepen
twee voertuigen worden gebruikt (een slepend en een gesleept
voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden.
38) ELEKTRONISCHE CRUISE CONTROL
39) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS CONTROLEREN
- Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen vrijkomen die brand
kunnen veroorzaken.
- Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden.
Vergeet niet dat bij een warme motor de ventilator onverwacht kan
inschakelen: kans op verwonding.
Sjaals, dassen of andere loszittende
kleding kunnen door de bewegende onderdelen worden meegetrokken.
- Het koelsysteem staat onder druk. Vervang, indien nodig, de dop
alleen door een origineel exemplaar om de werking van het systeem niet
negatief te beïnvloeden. Draai bij warme motor de dop van het reservoir
niet los: gevaar voor brandwonden.
- Rijd nooit met een leeg ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht.
- Sommige in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen
zijn licht ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen die bij
contact met de vloeistof brand kunnen veroorzaken.
- Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als er per ongeluk
remvloeistof gemorst wordt, moeten de betrokken delen onmiddellijk worden
gewassen met water en neutrale zeep.
Vervolgens met veel water afspoelen.
In geval van inslikken onmiddellijk een arts raadplegen.
- Het symbool π op de verpakking geeft een synthetische
remvloeistof, dus geen minerale remvloeistof aan.
Het gebruik van
minerale vloeistoffen kan de speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
- Accuvloeistof is giftig en
corrosief.
- Vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en bronnen van
vonken uit de buurt van de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
- Als de accu met een te laag vloeistofniveau werkt, kan hij
onherstelbaar beschadigd raken en zelfs ontploffen.
- Als de auto langdurig gestald moet worden bij zeer lage
temperaturen, verwijder dan de accu en breng deze naar een verwarmde
plek, om bevriezing te voorkomen.
- Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu,
moeten de ogen altijd met een speciale bril beschermd worden.
40) BANDEN EN WIELEN
41) RUITENWISSERS EN –ACHTERRUITWISSER
- Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk,
doordat het zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt.
- Als de ruit schoongemaakt moet worden, controleren of het
systeem uitgeschakeld is en of de sleutel op STOP staat.
42) INTERIEUR
43) TECHNISCHE GEGEVENS – BRANDSTOFTOEVOER
Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die niet correct
zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg
hebben.
44) TECHNISCHE SPECIFICATIES – RIM PROTECTOR BANDEN (MET
VELGBESCHERMERS)
Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging)
aftersales-banden met velgbeschermers worden gemonteerd, dan mogen de
wieldeksels NIET worden gemonteerd.
Het gebruik van ongeschikte banden en
wieldeksels kan leiden tot een plotselinge afname van de bandenspanning.
45) LPG
46) SYSTEMEN VOOR DE BESCHERMING VAN HET MILIEU
- Onder normale gebruiksomstandigheden worden de katalysator en
het dieselroetfilter (DPF) zeer heet. Parkeer het voertuig dus niet op
licht ontvlambaar materiaal (bijv. gras, droge bladeren, dennennaalden
enz.) om het gevaar van brand te voorkomen.
47) MULTIMEDIA
48) iTPMS-SYSTEEM
- Als het systeem een spanningsafname van een of meer banden
aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de banden altijd
te controleren.
- Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om de
bandenspanning elke maand te controleren en mag niet beschouwd worden als
vervanging voor het onderhoud of een veiligheidssysteem.
- De bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd worden.
Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de voorgeschreven spanningswaarde. Controleer
de bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.
- Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband). In dit geval de
auto stoppen door voorzichtig te remmen en abrupt sturen te vermijden.
- Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden op te pompen.
- Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik,
verlaagt de duur van het loopvlak en kan het vermogen om de auto op
veilige manier te besturen beïnvloeden.
Belangrijke informatie en aanbevelingen
U wordt verzocht de volgende waarschuwingen aandachtig door te lezen.
Wij
adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het
garantieboekje is vermeld.
Ga naar de we ...
Veiligheid van het voertuig
1) SLEUTELS EN CODE CARD
De elektronische onderdelen in de sleutel kunnen beschadigen
als de sleutel aan sterke schokken wordt blootgesteld. Om een correcte
werking van de inwendige elektron ...
Zie ook:
KIA Picanto. Door de eigenaar uit te voeren
onderhoudswerkzaamheden
De onderstaande controles moeten volgens
het aangegeven interval worden
uitgevoerd om een veilige en betrouwbare
werking van de auto te garanderen.
Neem bij bijzonderheden zo spoedig
mogelijk ...
Fiat 500. De sleutels
CODE-CARD (voor bepaalde versies/markten)
Bij de auto worden twee contactsleutels samen met de CODEcard fig. 7
geleverd, waarop de volgens gegevens staan:
de elektronische code;
de mechanisch ...
Hyundai i10. Immobiliser indicator
(indien van toepassing)
Deze lamp licht op wanneer de
immobiliser
sleutel in het contact wordt gestoken
en het contact in de AAN positie wordt
gezet om de motor te starten.
Op dat moment kunt u de motor starten.
D ...